
Jurisprudentie
AY6229
Datum uitspraak2006-08-09
Datum gepubliceerd2006-08-15
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/5553 ZW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-08-15
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/5553 ZW
Statusgepubliceerd
Indicatie
Weigering ZW-uitkering. "Eigen werk". Geschiktheid geselecteerde functies.
Uitspraak
04/5553 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 20 augustus 2004, 03/2147 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 9 augustus 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.H.F. de Jong, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juni 2006. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. De Jong. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M. Florijn.
II. OVERWEGINGEN
Appellant was fulltime werkzaam als productiemedewerker bij een staalbedrijf toen hij op 11 september 2001 uitviel met rugklachten. In het kader van het onderzoek bij einde wachttijd heeft een verzekeringsarts beperkingen aangenomen die op
1 november 2002 zijn vastgelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). Op basis daarvan zijn functies geselecteerd uit het Claimbeoordelings- en borgingssysteem, waarna het verlies aan verdiencapaciteit van appellant is berekend op minder dan 15%. In overeenstemming daarmee heeft het Uwv geweigerd appellant per 9 september 2002 in aanmerking te brengen voor een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Appellant, die nadien in aanmerking is gebracht voor een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet, heeft zich vanuit die situatie op 13 januari 2003 ziek gemeld met toegenomen rugklachten. Na onderzoek door een verzekeringsarts op 22 april 2003 heeft deze geoordeeld dat de beperkingen van appellant niet waren toegenomen ten opzichte van de FML van 1 november 2002, dat appellant weer geschikt was voor het verrichten van de in het kader van de WAO-beoordeling geselecteerde functies en heeft hij appellant hersteld verklaard per 22 april 2003. Bij besluit van 22 april 2003 heeft het Uwv appellant ingaande die datum verdere uitkering van ziekengeld geweigerd. Tegen dit besluit heeft appellant bezwaar gemaakt.
Bezwaarverzekeringsarts B.C. Bockwinkel heeft appellant op 23 juni 2003 onderzocht en vervolgens, mede op basis van informatie van de door appellant geraadpleegde neuroloog, cardioloog en psychiater het oordeel van de primaire verzekeringsarts bevestigd. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 25 juli 2003 (hierna: het bestreden besluit) het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Naar aanleiding van hetgeen namens appellant in hoger beroep is aangevoerd overweegt de Raad als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie van de Raad wordt onder "zijn arbeid" verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. Deze regel lijdt in een geval als het onderhavige in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na gedurende de maximumtermijn ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt gangbare arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de beoordeling van betrokkenes aanspraak op een uitkering ingevolge de WAO.
Nu deze concretisering in het kader van de WAO betekent dat een aantal functies ieder afzonderlijk voor de betrokken verzekerde geschikt is geacht, dient onder "zijn arbeid" in de zin van artikel 19 van de ZW te worden verstaan elk van deze functies afzonderlijk. Dit brengt mee dat de verzekerde in de hier bedoelde gevallen voor de toepassing van de ZW ongeschikt is voor "zijn arbeid", als hij voor al deze functies ongeschikt is.
De Raad is van oordeel dat de beschikbare medische informatie geen aanleiding geeft om aan het oordeel van de (bezwaar)verzekeringsarts over de beperkingen van appellant op 22 april 2003 te twijfelen. Blijkens de informatie van neuroloog R.D. Verweij, die appellant in 2002 heeft onderzocht, was op de MRI-scan geen hernia aanwijsbaar. De in juli 2004 door appellant geraadpleegde neuroloog W. van Pelt zag geen symptomen die wezen op een hernia. Dat uit de MRI-scan die Van Pelt liet maken, tot zijn verrassing, een forse hernia op niveau L4-5 bleek, waaraan appellant nadien ook meerdere keren is geopereerd, maakt dit niet anders. In dit verband wijst de Raad er op dat de belastbaarheid voor arbeid in het kader van de Ziektewet niet wordt bepaald door de diagnose, maar door de objectief medisch vastgestelde beperkingen die de betrokkene als gevolg van ziekte heeft. Nu appellant zelfs medio 2004 nog niet de symptomen van een hernia had en derhalve ook niet de daarmee samenhangende beperkingen, moet ervan worden uitgegaan dat de situatie op 22 april 2003 niet anders was. Dat toen sprake was van rugklachten wordt niet bestreden, maar met die klachten hebben de verzekeringsartsen bij het vaststellen van de beperkingen van appellant rekening gehouden.
De conclusie is dan ook dat het Uwv zich terecht op het standpunt stelt dat appellant op 22 april 2003 de in het kader van de WAO-beoordeling geselecteerde functies kon vervullen. Gelet hierop slaagt het hoger beroep niet en dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en M.S.E. Wulffraat-van Dijk en M.C.M. van Laar als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.J. Janssen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 9 augustus 2006.
(get.) Ch. van Voorst
(get.) J.J. Janssen.

